EHRM: Brits surveillance regime schendt EVRM

bureau Brandeis
14 sep 2018

Het Britse surveillance regime schendt artikelen 8 en 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (“EVRM”). Dat heeft het Europese Hof van de Rechten van de Mens (“EHRM”) geoordeeld op 13 september 2018 in de zaak die Big Brother Watch e.a. hebben aangespannen tegen het Verenigd Koninkrijk. bureau Brandeis intervenieerde in de zaak. De uitspraak vormt een mijlpaal in de rechtspraak van het Hof over surveillancewetging.

Het Hof benadrukt dat juist de geheime aard van surveillancemaatregelen het lastig maakt voor personen om over de inzet daarvan door de overheid te klagen. Des te belangrijker is dat het surveillance regime voldoet aan de vereisten uit de jurisprudentie van het Hof: de wet dient de bevoegdheden van de geheime diensten helder af te bakenen, zodat die voldoende voorzienbaar zijn voor de burger. Ook dient de wet voldoende waarborgen te bieden om de rechten van burgers te verzekeren; achteraf dient onafhankelijk toezicht plaats te vinden.

especially where a power vested in the executive is exercised in secret, the risks of arbitrariness are evident. It is therefore essential to have clear, detailed rules on secret surveillance measures, especially as the technology available for use is continually becoming more sophisticated.”

De zaak was gestart door journalisten en verschillende rechtenorganisaties om de rechtmatigheid van drie verschillende Britse surveillance regimes te toetsen: 1) bulk interceptie van communicatie; 2) het delen van gegevens met buitenlandse diensten; en 3) het verkrijgen van gegevens van service providers.

Het Hof concludeert dat zowel het bulkinterceptie regime als het regime voor het verkrijgen van gegevens van service providers het recht op privacy van artikel 8 EVRM schendt. Beide regimes hebben een basis in the Regulation of Investigatory Powers Act 2000 (“RIPA”).

Volgens het Hof is het hanteren van een bulkinterceptie regime in principe wel toegestaan, maar garandeert de Britse wet onvoldoende toezicht op het filteren, doorzoeken en selecteren van onderschepte communicatie en de daarvoor gebruikte service providers. Ook acht het Hof de mogelijkheid om metadata te analyseren zonder waarborgen in strijd met artikel 8 EVRM.

Het regime waarmee Britse overheidsinstanties toegang kunnen verkrijgen tot communicatiedata van service providers, zoals gegevens over locatie of tijdstip, acht het Hof in strijd met het EU recht. Deze data mogen alleen worden verkregen in het geval van ernstige misdaden, met voorafgaande toetsing. Hier is niet aan voldaan.

Beide regimes schenden eveneens het recht op vrijheid van meningsuiting van artikel 10 EVRM, omdat zij onvoldoende waarborgen kennen ter bescherming van vertrouwelijk journalistiek materiaal en journalistieke bronnen.

Delen van gegevens met buitenlandse diensten

Het EHRM acht het regime voor het delen van gegevens met buitenlandse diensten daarentegen niet in strijd met artikel 8 EVRM.

Het regime dient legitieme doelen, waaronder de nationale veiligheid. Hoewel het regime niet in RIPA is opgenomen, staan de afspraken tussen het VK en de VS in de meest recente Interception of Communications Code of Practice opgenomen. Daarin staan strikte waarborgen opgenomen voor het delen van gegevens door geheime diensten.

Britse diensten mogen alleen een verzoek aan buitenlandse diensten doen als de Minister van Buitenlandse Zaken een bulk interceptie-bevel onder RIPA heeft gegeven en de gegevens niet zonder hulp van een buitenlandse dienst kunnen worden verkregen. Het verzoek mag ook geen opzettelijke omzeiling van RIPA vormen en het moet noodzakelijk en proportioneel zijn dat de dienst de gegevens verkrijgt.

“If Contracting States were to enjoy an unfettered discretion to request either the interception of communications or the conveyance of intercepted communications from non-Contracting States, they could easily circumvent their obligations under the Convention. Consequently, the circumstances in which intercept material can be requested from foreign intelligence services must also be set out in domestic law in order to avoid abuses of power.”

Het EHRM concludeert dat het Britse regime aan alle voorzienbaarheidscriteria voldoet door aan te geven:

  • de omstandigheden waarin de onderschepte gegevens verzocht kunnen worden;
  • de procedure die gevolgd moet worden om de gegevens te bekijken, gebruiken en op te slaan;
  • de voorzorgsmaatregelen die genomen moeten worden wanneer de gegevens met andere partijen worden gedeeld;
  • en de omstandigheden waarin de gegevens moeten worden gewist of vernietigd.

Het regime voldoet met name aan de waarborg dat de gedeelde gegevens alleen moet kunnen worden doorzocht als aan alle materiële vereisten van een nationale zoekopdracht is voldaan en dit naar behoren is geautoriseerd op dezelfde manier als het doorzoeken van bulkmateriaal verkregen door de dienst met behulp van zijn eigen technieken.

Belang voor Burgers tegen Plasterk

 De uitspraak is van bijzonder belang voor een vergelijkbare zaak, die bureau Brandeis voert namens de coalitie Burgers tegen Plasterk over het Nederlandse uitwisselingsregime tussen geheime diensten. Artikel 59 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (“Wiv”), dat de internationale samenwerking tussen geheime diensten regelt, kent geen waarborgen voor de rechten van burgers zoals opgenomen in de Britse wet.

In een uitspraak van 7 september 2018 oordeelde de Hoge Raad echter dat Nederland door mag gaan met het ontvangen van gegevens van buitenlandse diensten. De Hoge Raad beoordeelde alleen niet of artikel 59 Wiv wel een grondslag met voldoende waarborgen voor de rechten van burgers biedt en in overeenstemming is met het voorzienbaarheidsvereiste uit art. 8 en 10 EVRM.

Gesterkt door de uitspraak van het Hof in Big Brother Watch e.a. t. VK, zal bureau Brandeis naar het EHRM gaan om de verenigbaarheid van de Nederlandse wet alsnog door het EHRM te laten toetsen.

Naar
boven