Een investeringsverplichting voor Nederlandse films, series en documentaires

Sam van Velze
26 mrt 2020

Aanbieders van mediadiensten die verdienen aan de Nederlandse markt, dienen ook te investeren in Nederlandse films, series en documentaires. Dit vormt het uitgangspunt van het nieuwe wetsvoorstel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet onderwijs en Media. De consultatieversie van het wetsvoorstel is op 3 maart 2020 voorgelegd aan de relevante marktpartijen.

Het wetsvoorstel introduceert een investeringsverplichting voor de landelijke publieke omroep, aanbieders van commerciële mediadiensten en bioscopen. Zij dienen een percentage van hun omzet te investeren in zogenoemde “Nederlands cultureel audiovisuele producten”, zoals films, series en documentaires. De investeringsverplichting geldt niet alleen voor aanbieders die gevestigd zijn in Nederland, maar ook voor aanbieders die hun aanbod (gedeeltelijk) richten op het Nederlandse publiek.

Achtergrond van het wetsvoorstel

De consultatieversie van het wetsvoorstel vormt een wijziging van de Mediawet 2008 (“Mediawet”) en introduceert een nieuw hoofdstuk 3b. Dit hoofdstuk volgt op het nieuwe hoofdstuk 3a waarin de verplichtingen voor videoplatformdiensten zijn opgenomen. Hoofdstuk 3a is onderdeel van het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet ter implementatie van de gewijzigde Audiovisuele Mediadiensten Richtlijn (“AVMS Richtlijn”). Het is opvallend dat de investeringsverplichting (hoofdstuk 3b) geen onderdeel vormt van dit eerdere wetsvoorstel. Mogelijk is dit en tactische keuze zodat de implementatie van de (verplichte) onderdelen uit de AVMS Richtlijn geen vertraging oploopt.

In andere lidstaten, zoals in Duitsland, geldt al langer een investeringsverplichting om de productie van nationale werken te stimuleren.

Grondslag van de investeringsverplichting

De investeringsverplichting is gebaseerd op artikel 13 lid 2 AVMS Richtlijn. Op grond van deze bepaling kunnen lidstaten een verplichting introduceren voor aanbieders van mediadiensten om een financiële bijdrage te leveren aan de totstandkoming van Europese producties, waaronder Nederlandse producties. Lidstaten kunnen dit ook verplicht stellen voor aanbieders die niet gevestigd zijn in hun lidstaat, maar hierop wel zijn gericht.

Artikel 13 lid 2 AVMS Richtlijn vormt een uitzondering op het land van oorsprong beginsel (artikel 3 AVMS Richtlijn), op grond waarvan een aanbieder, binnen de Europese Unie, alleen hoeft te voldoen aan de wetten en regels van het land waarin de aanbieder gevestigd is. Op grond van dit beginsel mag het Commissariaat voor de Media (“Commissariaat”) geen toezicht uitoefenen en in beginsel geen verplichtingen opleggen aan aanbieders die niet in Nederland zijn gevestigd.

Het wetsvoorstel geeft het Commissariaat echter de bevoegdheid om aanbieders die gevestigd zijn in een andere lidstaat maar gericht zijn op Nederland, te verplichten een percentage van de in Nederland gegenereerde omzet te investeren in Nederlandse producties. Houden aanbieders zich niet aan deze verplichting, dan kan het Commissariaat een boete of een last onder dwangsom opleggen.

Voor wie geldt de investeringsverplichting?

De investeringsverplichting is van toepassing op drie type aanbieders van media-aanbod, waarvoor elk een aparte regeling geldt:

  1. Landelijke publieke omroep;
  2. Commerciële omroepen;
  3. Bioscopen.

Landelijke publieke omroep

De landelijke publieke omroep dient zes procent van het programmabudget (in de zin van artikel 149 Mediawet) te investeren in Nederlands cultureel audiovisuele producten. Bij de berekening van het investeringsbedrag wordt het budget voor de uitvoering van de taken en werkzaamheden van de NPO buiten beschouwing gelaten.

De publieke omroep dient al 16,5 procent van het programmabudget te investeren in Europese producties (artikel 2.116 Mediawet). De nieuwe investeringsverplichting kan volgens de wetgever hieraan meetellen, voor zover het Nederlands cultureel audiovisueel product ook kwalificeert als een Europese productie.

De investeringsverplichting geldt alleen voor Nederlandse publieke omroepen. Buitenlandse publieke omroepen vallen buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel, omdat deze volgens de wetgever naar hun aard niet gericht zijn op Nederland.

Commerciële omroepen

Binnen de commerciële omroepen is de investeringsverplichting van toepassing op vier verschillende diensten:

  1. Omroepdiensten, oftewel de lineaire mediadiensten;
  2. Mediadiensten op aanvraag met abonnementsmodel, zogenoemde subscription video on demand (“SVOD”);
  3. Mediadiensten op aanvraag met transactiemodel, zogenoemde transactional video on demand (“TVOD”);
  4. Mediadiensten op aanvraag met advertentiemodel, zogenoemde advertising video on demand (“AVOD”).

Videoplatformdiensten waarop user generated content beschikbaar wordt gemaakt, zoals Youtube, zijn uitgezonderd van de investeringsverplichting. Ook pakketaanbieders vallen buiten de regeling.

Omroepen en aanbieders van SVOD en AVOD diensten dienen zes procent van hun in Nederland gegenereerde relevante omzet te investeren in Nederlands cultureel audiovisueel aanbod. Voor aanbieders van TVOD diensten geldt een percentage van drie procent. Het lagere percentage is volgens de wetgever redelijk, omdat aanbieders van TVOD diensten doorgaans niet rechtstreeks investeren in media-aanbod. Omroepen en aanbieders van SVOD en AVOD diensten voldoen grotendeels al aan de investeringsverplichting, aldus de wetgever.

Bij de berekening van de relevante omzet wordt gekeken naar de omzet die (in)direct verband houdt met het aanbieden van de mediadienst, zoals reclameboodschappen, abonnementen, gebruikerstransacties, sponsoring en productplaatsing. Hoe de omzet vervolgens berekend wordt, is echter nog onduidelijk.

De investeringsverplichting geldt ook voor omroepen en aanbieders van SVOD en TVOD diensten die niet in Nederland zijn gevestigd, maar wel (gedeeltelijk) zijn gericht op het Nederlandse publiek. Relevante factoren voor de beoordeling of een dienst gericht is op Nederland zijn, onder meer, of een dienst reclame maakt of andere promotieactiviteiten verricht die specifiek op Nederlanders zijn gericht, of de dienst in de Nederlandse taal beschikbaar is en of de dienst inhoud of commerciële communicatie bevat die specifiek op Nederlanders is gericht.

De investeringsverplichting geldt niet voor buitenlandse aanbieders van AVOD diensten. Volgens de wetgever is het moeilijk te bepalen op welk land een AVOD dienst gericht is en waar zij haar omzet heeft gegenereerd. Gelet op deze praktische bezwaren vallen alleen AVOD diensten die in Nederland zijn gevestigd onder de regeling.

Bioscopen

Bioscopen dienen drie procent van de omzet die zij in Nederland hebben gegenereerd, te investeren in Nederlands cultureel audiovisueel aanbod. Het percentage wordt berekend over de omzet die direct verband houdt met het aanbieden van de bioscoopdienst, zoals de kaartverkoop, abonnementen en reclameboodschappen. Bioscopen die niet in Nederland zijn gevestigd vallen buiten de regeling.

Het is opvallend dat de regeling van toepassing is op bioscopen, omdat zij tot op heden niet onder de Mediawet vallen. Het toezicht van het Commissariaat op bioscopen blijft beperkt tot de investeringsverplichting.

Nederlandse audiovisuele producten

De financiële bijdrage dient besteed te worden aan “Nederlands cultureel audiovisuele producten”. Uit de toelichting bij het voorstel volgt dat dit zes categorieën betreft: animatie-, documentaire- en speelfilms en animatie-, documentaire- en dramaseries.

Wanneer sprake is van een “Nederlands cultureel” product wordt niet toegelicht in het wetsvoorstel. Hiervoor zullen naderhand criteria worden opgesteld. Relevante criteria zijn onder meer of het originele scenario of literaire werk waarop het scenario is gebaseerd is geschreven in de Nederlandse of Friese taal, de hoofdpersonages zich voornamelijk uitdrukken in de Nederlandse of Friese taal, de hoofdpersonages op basis van het scenario een band hebben met de Nederlandse cultuur en de productie als hoofdthema heeft kunst of een historische gebeurtenis uit de Nederlandse cultuur.

Wijze van investering

De landelijke publieke omroep, commerciële omroepen en bioscopen kunnen de financiële bijdrage investeren in een productie of coproducties of gebruiken voor de vooraankoop van een productie of de aankoop van een productie die niet ouder is dan een jaar. Naast deze directe investeringsvormen, kan een aanbieder de bijdrage ook investeren in een fonds dat Nederlandse cultureel audiovisueel aanbod financiert. De wetgever verwijst hierbij onder meer naar het Abraham Tuschinski Fonds. De aanbieders mogen de wijze van investering zelf bepalen.

Vrijstellingen en uitzonderingen

Voor de commerciële aanbieders, zowel de omroepen als de aanbieders van SVOD, TVOD en AVOD diensten, als de bioscopen geldt dat de relevante omzet tot een bedrag van € 1 miljoen niet meegerekend wordt bij de berekening van de investering. Voor aanbieders waarbij de omzet onder de € 1 miljoen blijft, geldt dus geen investeringsverplichting. Hiermee beoogt de wetgever tegemoet te komen aan de filmtheaters, die doorgaans geen hoge omzet hebben. De vrijstelling van € 1 miljoen geldt niet voor de landelijke publieke omroep, omdat het investeringspercentage op een andere wijze wordt berekend.

Daarnaast kunnen commerciële aanbieders en bioscopen een ontheffing voor de investeringsverplichting vragen aan het Commissariaat, als de uitvoering praktisch onuitvoerbaar of ongerechtvaardigd is. Wanneer hiervan sprake is wordt niet toegelicht in het wetsvoorstel. Naar verwachting zal de wetgever aansluiten bij de ontheffing die geldt voor de quota voor Europese producties. Deze ontheffing kan worden toegewezen als sprake is van een “bijzonder geval”, waarbij onder meer een rol speelt de aard van de dienst, de programmering, de doelgroep, het niet voldoende kunnen verkrijgen van rechten voor Europese producties en bijzondere economische omstandigheden. Ook wordt doorgaans een tijdelijke ontheffing toegewezen aan nieuwkomers op de markt.

Verder geldt de investeringsverplichting niet voor in het buitenland gevestigde aanbieders die hun diensten op Nederland richten, voor zover deze aanbieders een lage omzet of een klein publiek hebben. De ontheffing en uitzondering vloeien voort uit artikel 13 lid 6 AVMS Richtlijn.

Vervolgstappen

Het huidige wetsvoorstel vormt een concept dat ter consultatie aan marktpartijen is gestuurd. De deadline voor de consultatie was 10 maart 2020. Naar aanleiding daarvan en de vele (kritische) vragen van de fracties, zal de wetgever een definitief wetsvoorstel publiceren. De wetgever beoogt het voorstel voor de nieuwe verkiezingen in maart 2021 aan te nemen. Het is de vraag of dat in de huidige omstandigheden haalbaar is.

De investeringsverplichting zal gelden vanaf het eerste boekjaar na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Vervolgens hebben de aanbieders twee boekjaren om de financiële bijdrage daadwerkelijk te investeren. De regeling zal na vier jaar worden geëvalueerd.

De advocaten bij bureau Brandeis monitoren de ontwikkelingen ten aanzien van de investeringsverplichting. Mocht u vragen hebben over de verplichting of het wetsvoorstel, neem dan gerust contact met ons op.

Naar
boven